top of page

Onderwijs

Holebi-leerlingen in de schoolomgeving. 

Homo- en transfoob pestgedrag heeft een impact op de slachtoffers, de pesters, de medeleerlingen en de hele schoolomgeving. Voor holebi’s en transgenders kan dit ernstige pedagogische gevolgen hebben. Het is een schending van het universele recht op onderwijs, het is een vorm van discriminatie en uitsluiting, en het is in strijd met het beginsel van veilige scholen. Het is met andere woorden een educatief probleem dat moet worden aangepakt door het onderwijs. Het is niet alleen de taak van holebi en transgender belangengroepen om zich in te zetten voor de bestrijding van homo- en transfoob pestgedrag. Vandaar dat Unesco, de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschappen en Cultuur, het voortouw neemt om de bestrijding van homo- en transfoob pestgedrag hoog op de internationale onderwijsagenda te plaatsen. Het initiatief geniet de steun van VN secretarisgeneraal Ban Ki-moon die homopesten “een morele schande, een ernstige schending van de mensenrechten en een bedreiging voor de volksgezondheid” noemt. 

 

Op veel scholen zijn holebi’s onzichtbaar. Het staat immers niet op iemands gezicht te lezen of hij of zij holebi of hetero is. Je zou op school dus snel kunnen denken dat er geen problemen zijn of dat er geen holebi’s aanwezig zijn. De samenleving gaat ervan uit dat iedereen heteroseksueel is totdat iemand het zelf anders aangeeft – dit noemen we heteronormativiteit. Dit wil zeggen dat hetero zijn in onze maatschappij de norm is. Het wordt in stand gehouden door de onzichtbaarheid van holebi’s in onze samenleving. Holebi’s zullen zich daardoor minder snel uiten, uit angst voor negatieve reacties. Onze scholen zijn sterk genderbinair ingericht. Dit wil zeggen dat de opdeling mannen en vrouwen en de daarbij toegekende eigenschappen gemaakt wordt. In technische richtingen waar een sterkere machocultuur heerst zal je amper vrouwen aantreffen. Omgekeerd zal je in sociale richtingen weer veel minder jongens tegenkomen. Doordat scholen de gendernormen zo sterk bevestigen zullen jongeren die zich minder kunnen conformeren aan die gendernormen, zich daar minder thuis voelen. Scholen hebben hierdoor snel de neiging om te zeggen dat er geen problemen zijn met holebi’s en transgenders of dat er geen holebi’s en transgenders aanwezig zijn. Nochtans is 3 tot 8 procent van de bevolking holebi. Bij transgenders is dit veel moeilijker te meten omdat er enkel cijfers beschikbaar zijn van transseksuelen die effectief een geslachtsoperatie ondergaan. En omdat de groep transgenders héél divers is.  

 

Veel jongeren ervaren de pubertijd en vroege adolescentie als een moeilijke periode waarin veel veranderingen elkaar snel opvolgen. Niet alleen lichamelijk en emotioneel maar ook de schoolomgeving en vriendengroepen veranderden in deze periode in een hoog tempo. Dit is ook de periode waarin veel jongeren hun eigen seksuele identiteit beginnen te ontdekken. Ontdekken dat je anders bent en daarmee plots tot een minderheidsgroep behoort, is voor veel jongeren een onzekere en kwetsbare periode. Holebi jongeren hebben doorgaans (nog) geen groot netwerk dat ondersteuning kan bieden met betrekking tot hun seksuele geaardheid. Het ontbreken van een dergelijk netwerk maakt hen kwetsbaar, zeker op scholen waar holebiseksualiteit onzichtbaar is en de heteronorm voorop staat.

Verdrietig meisje
Wat is nu eigenlijk het probleem? 

Volgens Çavaria is de school de ideale plek om het holebi- en transgenderthema bespreekbaar te maken, attitudes bij te stellen en stereotypen te doorbreken. Niet alleen de leerkrachten, maar ook de directie en CLB-medewerkers spelen een belangrijke rol. 


Drie tot acht procent van de bevolking is holebi, dat betekent dus ook heel wat van de leerlingen, hun ouders en het schoolpersoneel. Iedereen kent wel een enkele holebi’s of transgenders in de omgeving.  


Holebi- en transgenderjongeren voelen zich niet altijd goed in hun vel. Sommigen worstelen met hun zelfaanvaarding, anderen zijn bang om het te vertellen aan hun omgeving. Depressieve gedachten en gevoelens komen bij deze leerlingen vaak voor. Ook holebi- en transgenderleerkrachten bevinden zich soms in een moeilijke periode. 

 
Een school waar holebi’s en transgenders welkom zijn en waar een open sfeer heerst, kan dus veel betekenen voor het welzijn van holebi- en transgenderleerlingen en hun leerkrachten.  


De lagere school is een plek waar kinderen gevormd worden met indrukken en denkbeelden die een basis vormen voor de rest van hun leven. Kinderen die op jonge leeftijd leren respect te hebben voor elkaar voor anderen en anders zijn nemen dit sneller mee als ze ouder worden. Door op een jonge leeftijd met kinderen te werken rondom thema’s als diversiteit, genderstereotypen en seksuele oriëntatie leren ze dat dit alledaagse zaken zijn in hun omgeving en de samenleving.  
 
Hoe zorg je er nu voor om het LGBT+ thema op een impliciete of een expliciete manier te brengen in de klas? En op welke manier ga je leerkrachten hierin vormen?  

Bij Tips & Tricks vindt je hier al veel antwoorden op terug. 

vogel
Evolutie

De laatste decennia is er heel wat veranderd wat betreft de houding tegenover homoseksualiteit en de strijd voor gelijke kansen voor holebi’s.

 

Tegelijk met deze maatschappelijke veranderingen is ook het holebi-onderzoek sterk uitgebreid. Er wordt nu niet alleen veel meer onderzoek naar holebi’s gedaan, het onderzoek is ook gevarieerder geworden. Terwijl in het holebi-onderzoek vroeger vooral gefocust werd op de meest zichtbare groep holebi’s, namelijk volwassen homomannen, wordt er nu steeds meer aandacht besteed aan vrouwen en jongeren.

 

Het meeste onderzoek naar holebi-jongeren bestudeert hun algemeen welbevinden en mentale gezondheid.

De heteronormatieve omgeving. 

In een heteronormatieve omgeving wordt heteroseksualiteit gezien als de norm en alternatieve gevoelens of gedragingen worden abnormaal, verkeerd of deviant gevonden. Op school is deze heteronormativiteit zichtbaar in de studieboeken die amper verwijzen naar homoseksualiteit, in het pathologiseren of verzwijgen van homoseksualiteit door sommige leerkrachten en in het schoolbeleid dat geen rekening houdt met specifieke noden van holebileerlingen, zoals bijvoorbeeld het opnemen van seksuele oriëntatie als grond van discriminatie in het schoolreglement, het aanbieden van informatie over seksuele oriëntatie en een leerlingenbegeleiding die open staat voor jongeren die vragen hebben over hun seksuele identiteit.  

 

In een heteronormatieve omgeving is het voor holebi-jongeren moeilijk om hun seksuele identiteit te ontwikkelen. Niet alleen hebben ze af te rekenen met vooroordelen van anderen, maar vaak zijn ze zelf ook gesocialiseerd in een omgeving die homoseksualiteit afkeurt, ontkent of abnormaal vindt. Deze jongeren hebben dus zelf negatieve ideeën over homoseksualiteit meegekregen en overgenomen, een fenomeen dat geïnternaliseerde homonegativiteit genoemd wordt. Hun gevoelens en verlangens passen niet bij het beeld van seksualiteit dat ze ingeprent gekregen hebben en worden ook niet erkend in de omgeving waarin ze opgroeien. Dit heeft niet alleen een impact op hun seksuele identiteitsontwikkeling, maar kan hen ook het gevoel geven dat ze niet passen in hun omgeving. Datzelfde gevoel van incongruentie blijkt een belangrijke impact te hebben op de schoolloopbanen en -ervaringen van andere groepen, maar we weten niet of dit bij holebi’s ook het geval is. Een mogelijke indicator van de heteronormativiteit of homonegativiteit die holebileerlingen ervaren op school, is de manier waarop ze hun sociale relaties op school inschatten. 

Meisje met Bloem
Sociale relaties op school. 

Hoe beter de relaties tussen leerlingen en leerkrachten zijn, hoe positiever de attitudes van leerlingen ten opzichte van school, hoe hoger hun motivatie en inzet en hoe groter hun gevoel erbij te horen op school.

De theoretische verklaringsmodellen die meestal door onderwijspsychologen gebruikt worden om de positieve impact van goede leerkracht-leerling relaties te kaderen, vertrekken vaak vanuit de hechtingstheorie van Bowlby (1982). Deze theorie stelt dat er een goede interactie moet zijn tussen een kind en zijn of haar opvoeder om tot een hechte relatie te komen. Deze hechte relatie is volgens Bowlby noodzakelijk voor een positieve emotionele ontwikkeling van het kind. Indien die hechte relatie afwezig is, kan dit leiden tot leerproblemen, een laag zelfbeeld en problemen met het uitbouwen van sociale relaties. Op basis van deze theorie argumenteren onderwijsonderzoekers dat ondersteunende en hechte banden tussen leerlingen en leerkrachten positievere gevolgen hebben voor leerlingen dan leerling-leerkracht relaties die gekenmerkt worden door afhankelijkheid en conflict.

 

Sociologisch georiënteerde auteurs doen eerder beroep op het concept sociaal kapitaal, en dan vooral vanuit de interpretatie van Coleman (1988). Coleman begrijpt onder sociaal kapitaal een set van hulpmiddelen (ingeburgerde verplichtingen en verwachtingen, normen en waarden, gezag relaties, informatiekanalen, enz.) die een individu in een samenleving ter beschikking staan om bepaalde doelen te bereiken. Onderzoekers die vertrekken van het sociaal kapitaal concept van Coleman om de positieve invloed van goede leerling-leerkrachtrelaties te verklaren, argumenteren dat de sociale relaties die een leerling ontwikkelt met zijn of haar leerkracht een belangrijke hulpbron zijn om zich goed te voelen op school en goede prestaties te behalen. 

Eén op vijf leerlingen geeft aan dat ze geen goed contact hebben met leerkrachten en één of vier heeft weinig vertrouwen in leerkrachten. Daarnaast voelt één op zeven leerlingen zich wel eens onrechtvaardig behandeld op school. Onderzoek toont aan dat vooral leerlingen die zich deviant gedragen op school het gevoel hebben dat ze gediscrimineerd worden door leerkrachten. Deze perceptie van onrechtvaardigheid kan beïnvloed worden door verschillende processen, waaronder het pygmalioneffect. Dit effect ontstaat wanneer verwachtingen van mensen de resultaten beïnvloeden. Toegepast op de schoolsituatie betekent dit dat wanneer leerkrachten lage verwachtingen hebben van leerlingen, die leerlingen ook slechter zullen presteren.  

 

Uit onderzoek blijkt dat vrienden één van de belangrijkste motieven zijn voor leerlingen om naar school te komen. Leerlingen zien de school dus naast een leeromgeving ook als een sociale ontmoetingsplaats waar ze contacten kunnen leggen en onderhouden met leeftijdsgenoten.  

Sociale relaties met medeleerlingen hebben ook een invloed op de identiteitsontwikkeling van jongeren. Identiteiten zijn immers sociaal geconstrueerd. Leeftijdsgenoten fungeren tijdens de identiteitsontwikkeling als referentiegroep en dus als basis voor vergelijking.

Aangezien de meeste leeftijdsgenoten heteroseksueel zijn, ontbreekt het holebi-jongeren vaak aan homoseksuele identificatievoorbeelden. Ze merken dat ze op het vlak van seksuele aantrekking en verlangens anders zijn dan hun referentiegroep en dat die ervaringen bovendien afwijken van de heteronormatieve verwachtingen die de samenleving stelt. Dit kan tot moeilijkheden leiden in het accepteren en ontwikkelen van de eigen seksuele identiteit, zeker wanneer mensen in hun directe omgeving homoseksualiteit op een negatieve manier gaan evalueren. Mensen spiegelen zich immers aan het idee dat ze denken dat anderen van hen hebben en het zijn onder andere die ervaringen of ideeën die hun zelfbeeld bepalen. Wanneer ze denken dat de evaluatie door anderen negatief is, kan dit leiden tot een negatief zelfbeeld.

Uit onderzoek naar de seksuele identiteitsontwikkeling van holebi’s is gebleken dat zij omwille van heteronormatieve verwachtingen, een gebrek aan positieve identificatievoorbeelden en negatieve reacties van anderen hun eigen seksuele identiteit vaak gaan verloochenen of niet kenbaar durven maken.  

Familie uitje
bottom of page